De Schietclub Loosduinsche Burgerwacht is opgericht op 4 oktober 1928 en waren de leden aanvankelijk uitsluitend geweerschutters, hetgeen ook is terug te vinden in het verenigingswapen. De vereniging is als zoveel anderen ontstaan uit een Burgerwacht.
Na hetsluiten van de wapenstilstand in Europa waren het, in november 1918, de linkse elementen die zich meester maakten van de macht in de landen van Centraal-Europa. Als een vloedgolf rolde de revolutie vanuit Rusland over Duitsland naar onze grenzen. In Lübeck, Kiel, Bremen, Keulen en andere centra van het Duitse Rijk werden soldaten- en arbeidersraden opgericht en trad het burgerlijk gezag terug om te worden vervangen door de vertegenwoordigers van de nieuwe tijd, de Volkswirtschaft.
In Rotterdam kondigde Pieter Jelles Troelstra, een van de twaalf oprichters en leider van de SDAP van 1894 tot 1925, de vorming aan van een Opperste Raad van Arbeiders en Soldaten voor Nederland als hoogste gezag (zgn. “revolutie van Troelstra”). De Regering vaardigde daarop een door alle ministers ondertekende proclamatie uit, die als volgt eindigde:
“Tegenover de aankondiging dat een minderheid naar de macht zal grijpen, heeft de Regering besloten, in het belang van de rechten en vrijheden van het ganse volk, het gezag en de orde te handhaven”.
In de nacht van 12 op 13 november 1918 werd de Vrijwillige Landstorm – bestaande uit niet dienstplichtigen – onder de wapenen geroepen. In een samenkomst van vertegenwoordigers van rechtse parlementaire groepen werd een plan ontworpen om betrouwbare dienstplichtigen uit de noordelijke en zuidelijke provincies op te roepen om zich vrijwillig beschikbaar te stellen tot steun van het wettig gezag in de residentie van de Koningin en in Rotterdam. Zij werden ingedeeld bij de landstormafdelingen die onder de wapenen waren en konden daarbij een verbintenis sluiten als “bijzondere vrijwilliger van de Landstorm”. Hieruit ontstond de Bijzondere Vrijwillige Landstorm.
In Den Haag werd op 13 november 1918 en in Rotterdam en Amsterdam op 14 november een Burgerwacht opgericht. De Burgerwacht had ten doel binnen de gemeente het wettig gezag te steunen bij het bewaren van orde en rust, zij stond daartoe ter beschikking van de burgemeester. De organisatievorm van een burgerwacht was die van een vereniging. Deze behoefde om erkend te zijn behalve de Koninklijke goedkeuring van haar statuten ook een verklaring van de burgemeester dat deze autoriteit van de diensten der Burgerwacht gebruik wenste te maken. Het geheel der verenigingen werd overkoepeld door de Nederlandse Bond van Vrijwillige Burgerwachten. Omdat door de verenigingsvorm de beslissing inzake het al of niet toelaten als lid toekwam aan het verenigingsbestuur, behoefde de overheid geen mogelijk lastige vragen ter zake te beantwoorden. De Burgerwachten ontvingen financiële en organisatorische steun van Binnenlandse Zaken en materiële steun van Defensie. De ministers bedienden zich daartoe van een Inspecteur – onder Binnenlandse Zaken – en een Officier-Toegevoegd van Defensie. Om het particuliere karakter van de Burgerwacht te beklemtonen had de financiële steun van het Rijk de vorm van subsidies.
De taak van de gewapende Burgerwacht was te vergelijken met die van de latere reserve-politie, de taak van de ongewapende Burgerwacht breidde zich in enkele gemeenten uit tot brandweer-, economische en maatschappelijke diensten; van deze laatste maakten ook vrouwen deel uit.
In de jaren dertig lijkt zij haar politieke karakter te verliezen en kwijnden in een aantal gemeenten de activiteiten van de Burgerwacht weg, deze werden tot “Rustende Burgerwacht” verklaard.
Een Burgerwacht was verdeeld in klassen, ploegen, vendels en afdelingen en kende de rangen van Burgerwacht 1e klasse, Ploegcommandant, Vendelcommandant, Hopman, Hoofdman, Ondercommandant en Commandant.
De Burgerwachten deden aanvankelijk dienst in burgerkleding en waren kenbaar aan een armband en/of cocarde, later werd overgegaan tot het dragen van een uniform. Door de opkomst van het fascisme in het begin van de jaren dertig was het gevaar niet denkbeeldig dat de Burgerwacht, ontstaan als reactie op uiterst-links en grotendeels afhankelijk van schenkingen en giften van particulieren, door uiterst-rechts, het fascisme, zou worden beïnvloed. Bij de behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken voor het dienstjaar 1935 werden de minister vragen gesteld inzake de zuivering van de Burgerwacht van fascistische elementen. Was tot dusver de wettelijke basis voor het instituut van de Burgerwacht gebaseerd op de de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht, eerst bij de inwerkingtreding op 2 december 1938 van de Wet op de Weerkorpsen en het Uitvoeringsbesluit kwamen de Burgerwachten onder bereik van de wetgever.
In 1940 werden de Burgerwachten op last van de Duitse bezetter opgeheven.